| ||
WSBN nl-02-05-00-00001 |
De Giganten waren ontzaglijke reuzen, met vreselijke aangezichten, lange verwarde haren, die van hoofd en kin afhingen, en van geschubde drakenstaarten in plaats van voeten voorzien[1].
De Giganten werden voortgebracht door Gaia, de moeder aarde, nadat deze de bloeddruppels, welke uit het verminkte lichaam van Ouranos stroomden, in zich had opgenomen. Zij had aan deze schrikkelijke wezens het aanzien gegeven omdat zij er over vertoornd was, dat Ouranos haar zonen, de Titanen, in de Tartaros geslingerd en tot eeuwige gevangenschap veroordeeld had. Als hun geboorteland noemt men nu eens Phlegrai, een vulkanische streek, in het verre Westen gelegen (gewoonlijk dacht men zich die als in de nabijheid van Cumae, een Griekse stad in het Italiaanse landschap Campanië, of ook wel in Thessalië gelegen), dan eens het Griekse schiereiland Pallene.
Nauwelijks waren zij geboren, of zij begonnen de strijd met de door Zeus bestuurde goden; zij poogden de hemel te bestormen, stapelden bergen en ontzaglijke rotsblokken op elkaar, en wierpen aan elkaar gebonden brandende eikenstammen naar de Olympos, om de goden van daar te verdrijven. Zij bezaten allen een vreselijke, met de grootte van hun lichamen overeenkomende kracht; de sterkste onder hen waren Alkyoneus en Porphyrion. Van de overige 22 onderscheidden zich voornamelijk Enceladus, Mimas, Hippolytos, Ephialtes, Eurymedon, Eurytos, Klytios, Polybotes, Pallas, Rhoitos, Athos, Thoön en Gration.
De strijd met deze vreselijke monsters dreigde de goden noodlottig te zullen worden. Een overoude godsspraak had hen reeds verkondigd, dat zij hun geduchte vijanden niet zouden kunnen overwinnen, zo niet een sterveling hen te hulp kwam. Gaia kende deze godsspraak ook; zij zocht daarom op haar oppervlakte naar kruiden, die de kracht hadden om de wonden, die haar zonen door sterfelijke handen zouden toegebracht kunnen worden, te genezen. Zeus verhinderde dit; hij verbood aan de godheden van het morgenrood, van de zon en de maan om de aarde met hun stralen te verlichten en sneed intussen alle toverkruiden af.
Toen riep hij de sterveling tot zich, die het noodlot tot redder der goden bestemd had; het was zijn zoon Herakles. Zodra deze, door Athena geleid, op de kampplaats verscheen, begon het tweede gedeelte van de grote strijd, de ontzettende Gigantomachie of Gigantenkrijg. Eerst doorschoot hij de gevaarlijkste der Giganten, Alkyoneus, met zijn dodelijke pijlen; zodra echter de reus zijn moeder, de aarde, aanraakte, stond hij met nieuw leven en nieuwe kracht weder op. Daarom bleef er voor Herakles niets anders over, dan de raad van Athena te volgen en zijn wederopgestane tegenstander uit zijn geboorteland Pallene weg te slepen; een tweede pijlschot op een vreemde grond doodde nu het monster ogenblikkelijk. Terstond deed zich een nieuwe vijand tegen de overwinnaar op. Porphyrion viel tegelijk op hem en op Hera aan; doch de schoonheid van de koningin der goden deed de woede van den reus onmiddellijk bedaren, zodat hij, zijn hoofddoel vergetende, haar geweld wilde aandoen. Deze onbezonnenheid boette hij weldra met zijn leven. Zeus trof hem met zijn bliksem en Herakles schoot hem met zijn pijlen neer.
Ondertussen namen ook de andere goden deel aan de strijd; Hephaistos en Hekate versloegen Klytios, Dionysus doodde Eurytos met zijn thyrsosstaf, Apollon schoot Ephialtes het rechteroog uit en bijna in hetzelfde ogenblik beroofde een pijl van Herakles hem van het linkeroog. Thans gingen de overige Giganten op de vlucht, door de zegepralende Olympische goden vervolgd. Athena slingerde het eiland Sicilië bovenop Enkelados, waar hij nog in machteloze woede door de Etna heen vlammen uitbraakt, Polybotes werd door Poseidon met het eiland Kos bedekt, Hippolytus door Hermes en Gration door Artemis doorboord, en aan Pallas rukte Athena zijn onkwetsbare huid van het lichaam en hing deze als de veiligste beschutting in de verdere strijd om haar eigen schouders. Door de Moirae werden Agrios en Thoön gedood, die met ijzeren knotsen streden. Poseidon en Athos kwamen met elkaar in gevecht, en een van beiden wierp een enorme rots naar de ander, die neerkwam op het schiereiland Athos, en die de berg Athos vormde. De overigen kwamen door de bliksems van Zeus en de nooit missende pijlen van Herakles om[2]Zo werd voor de goden het dreigende gevaar afgewend, en behield Zeus de heerschappij over het heelal.
Het gaat verder met De Erinyen >>>.
Voetnoten
- ↑ Ze tonen enige gelijkenis met de Jötun uit de Noordse mythologie.
- ↑ Andere legenden omtrent de Gigantomachie verhaalden, dat Zeus de hulp van twee halfgoden had moeten inroepen en dat hij daartoe zijn beide zonen Dionysos en Herakles had uitgekozen. Dionysos zou, volgens sommige verhalen, vergezeld van Hephaistos en de Satyrs op het terrein van de strijd gekomen zijn, allen op ezels gezeten, die zo vervaarlijk begonnen te balken, dat de Giganten, hierdoor verschrikt, op de vlucht waren gegaan. De legende betreffende de Gigantomachie hebben grote gelijkenis op die betreffende de strijd, geleverd tussen de goden en de Titanen.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.